Apple-productie terug naar VS: PR-stunt of ernst?
Apple zegt dat sommige van zijn Macs vanaf volgend jaar het ‘Made in USA’ label krijgen. Een slimme strategische zet, maar er is meer aan de hand dan alleen een PR-stunt.
Tijdens verschillende interviews in de Amerikaanse pers zei Apple-directeur Tim Cook deze week dat het in 2013 gaat investeren in de productie van iMacs in eigen land.
Het steekt volgend jaar 100 miljoen dollar in Amerikaanse assemblage van de computers, al maakt het niet duidelijk voor welke modellen dit geldt en welke onderaannemer de klus op zich zal nemen.
Op het eerste oog lijkt de aankondiging een PR-stunt van het bedrijf uit Cupertino. Met de stap kan het de aandacht afleiden van de felle kritiek die het in het verleden kreeg voor de mensonterende werkomstandigheden bij Foxconn, het Chinese bedrijf dat zich ontfermt over de productie van iPhones en iPads.
[related_article id=”158256″]
Meer dan een PR-stunt
Een investering van 100 miljoen dollar is bovendien een schijntje voor een bedrijf met de omzet van Apple. Het kan dus goede sier maken met de aankondiging, zonder werkelijke financiële risico’s te lopen. Of is er toch meer aan de hand?
Het terughalen van Aziatische productie naar de Verenigde Staten lijkt in eerste instantie een aanval op de eigen portemonnee. Landen als China staan bekend om hun lage loonkosten, waardoor populaire gadgets voor lagere prijzen kunnen worden geproduceerd en met een grotere winstmarge worden verkocht.
Bovendien zitten de belangrijkste fabrikanten van onderdelen op een kluitje, waardoor de productie en assemblage van populaire producten met minimaal tijdsverlies kan plaatsvinden.
Toch is Apple lang niet de enige grote fabrikant die speelt met het idee om producten te bouwen in de Verenigde Staten.
Zo meldt de Wall Street Journal dat het Chinese Lenovo van plan is om een deel van zijn pc’s voortaan in Amerika te produceren. Het start weliswaar klein, met slechts 100 werknemers en een investering van een paar miljoen, maar de pc-bouwer is vastbesloten om dat in de toekomst uit te breiden.
Weten wat er leeft
Lenovo, hard op weg om de grootste pc-fabrikant ter wereld te worden, doet dat deels om zich beter te kunnen profileren op de Amerikaanse markt. Het is in Azië bijvoorbeeld marktleider, maar moet zich in Verenigde Staten nog bewijzen. Om beter in staat zijn om in te spelen op regionale trends, wil het dus een fabriek hebben die snel kan anticiperen op de lokale wensen.
En ja, ook Foxconn, de eerder genoemde massaproducent van grote aantallen populaire gadgets, is van plan om een vestiging te openen in Amerika.
Het wil weinig details geven over het besluit, maar wijst op min of meer dezelfde redenen die Lenovo naar voren brengt bij het besluit om in Amerika te produceren.
En ook andere grote Amerikaanse techbedrijven spelen met het idee om het productieproces weer naar eigen grondgebied te halen. The Atlantic schrijft een langer verhaal over General Electric, dat besloot om de productie van een populaire waterkoker terug te halen uit China.
Het deed dat in eerste instantie om te voorkomen dat goedkope kopieën op de markt zouden komen, maar deze GeoSpring zou nu wel eens de eerste in een lange lijn producten kunnen zijn die het ‘Made in USA’ label krijgt.
Outsourcen verliest meerwaarde
Want veel van de redenen die westerse bedrijven ooit deed besluiten om hun producten te outsourcen naar Azië zijn volgens General Electric steeds minder relevant.
Sinds 2000 zijn de loonkosten van Chinese arbeiders vijf keer zo hoog geworden en dankzij de flink opgevoerde binnenlandse gasproductie is het aanzienlijk goedkoper geworden om een fabriek draaiende te houden op Amerikaanse grondgebied.
Ook speelt mee dat Amerikaanse vakbonden zich heel anders opstellen dan in het verleden, waardoor lokale werknemers genoegen nemen met lagere salarissen dan ze in het verleden gewend waren. De aanhoudende economische crisis speelt daar een grote rol in.
Ontwerpfouten
Verassend genoeg blijkt General Electrics de waterkoker ook een stuk efficiënter in elkaar te kunnen steken dan ooit het geval was in de oude situatie. Een product op papier ontwerpen en het in een lagelonenland laten produceren, blijkt veel minder efficiënt dan de ingenieurs destijds dachten.
Merken verfijnen hun producten voortdurend en daardoor worden de ontwerpen ervan door de jaren heen steeds ingewikkelder van structuur. Dat zorgt voor problemen als er weinig contact is tussen de Amerikaanse ontwerpers en de assemblagelijn in het verre oosten.
En omdat ontwerpfouten niet worden gecorrigeerd in de fabriek, daalt de uiteindelijke kwaliteit. En dat, op zijn beurt, leidde tot een verborgen stijging van de productiekosten.
Een paar losse experimenten van grote technologebedrijven hoeven uiteraard niet te betekenen dat westerse bedrijven massaal hun eigen productieproces weer op eigen grondgebied gaan uitvoeren.
Maar deze voorbeelden tonen wel aan dat de voordelen van outsourcing lang niet meer zo voor de hand liggend zijn als ze ooit waren.
En dus is het helemaal niet zo’n slecht idee van Apple om Macs uit te besteden aan Amerikaanse bedrijven in plaats van de Chinese specialisten.