UZ Leuven virtualiseert 200 servers

De informaticadienst van het UZ Leuven kampte in 2003 met een probleem: 200 servers waarvan 100 desktops met Windows serversoftware, die elk één toepassing verzorgden. Niet alleen logistiek een moeilijke situatie, maar ook voor het softwarebeheer geen sinecure.
‘Ons probleem heeft wortels in ’97 en ’98, toen er meer en meer serverapplicaties kwamen voor Intel-platformen’, zegt Reinoud Reynders, afdelingshoofd van de informaticadienst van het UZ in Leuven. ‘Toen kochten we voor elke nieuwe nietbedrijfskritische servertoepassing een nieuwe, goedkope server, vaak een gewone pc. Tegen 2003 waren dat er dan meer dan 200. De belangrijke toepassingen draaien natuurlijk wel op gespecialiseerde hardware.’
De desktops waren wel goedkoop in aanschaf, maar ze bleken nogal onderhoudsintensief. Er moest meer koeling en meer bekabeling voorzien worden, er waren veel arbeidsintensieve interventies nodig door falende, niet-redundante hardware. Het oorspronkelijke plan was om het aantal servers te verminderen, zodat ze er minder moesten patchen. De focus is later verschoven naar makkelijk onderhoud. In 2003 is dan gekozen voor virtualisatie.
Flexibiliteit
‘Het grote voordeel van virtualisatie is natuurlijk de flexibiliteit. Virtuele machines zijn niet gebonden aan fysieke hardware’, zegt Reynders, ‘Deze zomer hebben we aan den lijve de voordelen daarvan ondervonden. Door de hitte is de koeling in één datacenter ontploft. Toen hebben we in allerijl de minst noodzakelijke toepassingen afgesloten in onze twee datacentra en de virtuele machines ondergebracht in het datacenter dat nog wel gekoeld was.’
Een ander voordeel is dat virtuele machines gebruik maken van een apparaat met redundante hardware. Zo zijn de servers voor hetzelfde geld beter beveiligd tegen falende hardware. Doordat één machine zo’n 25 virtuele servers kan herbergen, vermindert ook het aantal kabels, de nodige koeling en de nodige elektriciteit. Bovendien maakt virtualisatie een uniform back-upsysteem mogelijk.
‘Bij het UZ werkt 104 man in de IT-afdeling, ongeveer de helft ervan staat in voor de ontwikkeling van software’, zegt Reynders, ‘en ontwikkeling heeft ook specifieke hardeware-eisen. Zo begint een project klein op een testserver. Maar al gauw heeft het meer resources nodig, naarmate meer mensen de toepassing gaan gebruiken. De verhuis naar een andere machine gebeurde handmatig. Nu, met virtualisatie kan eenvoudig meer hardware beschikbaar gemaakt worden voor de virtuele machine met de toepassing.’
Nu de hardware en de virtualisatiesoftware is opgezet, kan er eenvoudig een virtuele machine worden bijgemaakt. Er komt dus geen hardwarewijziging meer bij kijken. ‘Dit is ook een nadeel’, verduidelijkt Reynders, ‘er valt immers een drempel weg. Nochtans kost deze machine ook geld. Vandaar dat er een policy is ingesteld. Iedereen die een nieuwe machine wil aanmaken, moet daarvoor een goede reden hebben.’
Projectstart
‘Toen we op zoek gingen naar een leverancier, ging de keuze eigenlijk tussen VMware of niet virtualiseren. Dat laatste was geen optie, dus werd het VMware’, volgens Reinoud Reynders. Andere leveranciers, zoals Microsoft stonden op dat ogenblik nog ver achter op VMware. ‘Toch is het niet de bedoeling om blindelings VMware te blijven volgen. We hebben bijvoorbeeld in een testomgeving Virtual Server van Microsoft geïnstalleerd. Zo kunnen we op de hoogte blijven van wat er op de markt is.’
Het UZ heeft de technologie zelf geïmplementeerd. VMware verstrekte alleen de licenties en initiële technische uitleg. Achteraf was er een tweede contact om te evalueren, maar er waren geen bijsturingen nodig.
Na de eerste pilots zijn drie mensen van de IT-dienst in opleiding gegaan. Maar in totaal is er nog niet één voltijds equivalent dat naar de virtualisatie gaat. Voor de rest van het IT-personeel volstonden kleine interne opleidingen. Voor software-ontwikkeling maakt virtualisatie bijvoorbeeld geen verschil.
Op dit ogenblik is zo’n 50 procent van de servers gevirtualiseerd met VMware ESX servers, versie 2.5. Streefdoel is om tegen het einde van het jaar aan 75 procent te zitten. Maar daar zitten zware I/O-toepassingen tussen, waarvoor externe storage wenselijk is.
Moeilijke punten
Het grootste probleem was om mensen te overtuigen van virtualisatie. ‘Dat was missionariswerk’, volgens Reynders: ‘Softwaremakers waren in 2004 nog terughoudend om hun software te ondersteunen op virtuele machines. Omdat het UZ een groot gewicht heeft, kon er wel wat worden geforceerd. Maar een jaar later was de mentaliteit omgeslagen.’ Technisch gezien is storage nog de flessenhals volgens Reynders. ‘Maar dat konden we verwachten, aangezien we onvoldoende central storage hebben in het SAN. We zouden willen uitbreiden met iSCSI, maar dat wordt niet ondersteund in ESX 2.5, wel in ESX 3. Die storage-bottleneck zal dus nog wel verdwijnen.’
Laatste probleem: Wat met de laatste 20 procent? Is virtualiseren de moeite of niet? ‘Daar zoek ik pas oplossingen voor als het zover is,’ aldus Reynders.













